Sinds de jaren 90 is ook de bloemenmarkt geglobaliseerd. Rozen zijn vandaag voor Kenia zelfs het tweede exportproduct na thee. Op enorme flower farms is het hard werken voor tienduizenden arbeidsters, voor een schamel loon en vaak nauwelijks beschermd tegen pesticiden. Al is de laatste jaren met name in Kenia sprake van een lichte verbetering van de arbeidsomstandigheden.
Vele mensen in de sierteeltsector beseffen immers dat het duurzamer moet. In 2013 richtten zij het Floriculture Sustainability Initiative (FSI) op, met als doel dat in 2020 90% van de internationaal verhandelde bloemen uit duurzame teelt zou komen. Ze kozen er bewust voor om geen nieuw duurzaam label te creëren, maar selecteerden via een benchmark 15 bestaande sociale en ecologische standaarden en keurmerken. Een van die labels is Fairtrade, dat een aantal Oost-Afrikaanse plantages certificeert.
De vraag naar de ecologische impact van Keniaanse rozen en Nederlandse serrebloemen wordt al langer gesteld. Maar recent maken jonge telers van de slowflowerbeweging steeds vaker een andere keuze. Zij gaan voor biologisch geteelde bloemen in openlucht, die ze via een korte keten aan hun klanten bezorgen.
De bloemenmarkt
Met een marktaandeel van 50% is Nederland nog steeds met voorsprong de grootste producent en exporteur van snijbloemen. Bovendien verloopt een groot deel van de Europese handel via Nederlandse bloemenveilingen, goed voor een omzet die in de miljarden loopt. Maar de concurrentie zit niet stil en sinds de jaren 90 komt die vooral uit Afrika (voor de Europese markt) en Latijns-Amerika (voor de Amerikaanse markt). De nieuwe ‘bloemenlanden’ zijn Kenia en Colombia, gevolgd door Ethiopië en Ecuador.
Landen in de buurt van de evenaar hebben sterke troeven voor de teelt van snijbloemen: twaalf uur zonlicht per dag, genoeg regen en ideale temperaturen. Tel daarbij de lage arbeidskost en de mogelijkheid om de bloemen snel per vliegtuig bij de Europese klant te brengen, en je begrijpt waarom het economisch winstgevend is om vandaag bloemen te laten plukken op een Keniaanse flower farm en ze overmorgen te verkopen in een bloemenwinkel 7.000 km noordwaarts. Rozen zijn voor Kenia het tweede exportproduct na thee. Vele tienduizenden jonge vrouwen zijn werkzaam op bloemenplantages, honderdduizenden zijn indirect afhankelijk van de sector.
Arbeid op bloemenboerderijen
Jarenlang was een samenvatting van de arbeidsomstandigheden op de Oost-Afrikaanse bloemenplantages een voorspelbare slechtnieuwsshow: tijdelijke contracten, lage lonen, lange werkdagen, gevaarlijke blootstelling aan pesticiden, een groot gebrek aan beschermende kledij, nauwelijks vakbondsrechten en vele meldingen van uitbuiting en seksueel misbruik.
HIVOS, een Nederlandse ngo die al vele jaren ter plaatse de vinger aan de pols houdt, ziet intussen voorzichtige lichtpuntjes: de sector is zo belangrijk geworden voor Kenia, dat de regering een minimumloon heeft ingesteld. Arbeid(st)ers verdienen 2 tot 3 dollar per dag, bijna het dubbel van hun Ugandese of Rwandese collega’s. Niet zelden krijgen ze ook beperkte tegemoetkomingen op vlak van maaltijden, medische kosten, transport of kinderopvang. Kortom, er is goodwill in de sector en de Europese vraag naar meer duurzaamheid heeft daar ongetwijfeld toe bijgedragen. Maar dat neemt niet weg dat de verloning laag blijft, de leefomstandigheden precair en het pad naar verbetering moeizaam. Ter illustratie: recent kreeg de lokale HIVOS-coördinatrice van een regeringsmedewerker te horen dat als ze te veel campagnes zouden voeren rond vrouwenrechten, de bedrijven kunnen verhuizen naar Ethiopië.
Floriculture Sustainability Initiative (FSI)
Ondanks de moordende concurrentie moet het anders, dat beseffen vele mensen binnen de sector reeds lang. Rond de eeuwwisseling nam de internationale koepelorganisatie van bloemenhandelaars het initiatief voor een wereldwijde standaard met sociale en ecologische criteria. Maar het consumentenlabel Fair Flower Fair Plants kwam nooit echt van de grond en is intussen ter ziele gegaan.
In 2013 werd een nieuw initiatief gelanceerd, het Floriculture Sustainability Initiative (FSI). Het verenigt koplopers binnen de sierteeltsector, maar ook ngo’s zijn bij het proces betrokken. Het project is gebaseerd op drie pijlers:
Ten eerste werd een ‘FSI-mand’ samengesteld met betrouwbare sociale en ecologische standaarden en keurmerken wereldwijd. Het is immers nooit de bedoeling geweest om een nieuw label te creëren, wel om een instrument op te stellen dat de verschillende labels naast elkaar zet, zodat telers en handelaars duidelijkheid krijgen. Inmiddels zitten er 15 in de mand, van bedrijfslabels als BSCI en SA8000 via klassieke bio- en fairtradelabels tot het Colombiaanse Florverde en de Kenya Flower Council Silver Standard.
Ten tweede wordt vooral gewerkt aan transparantie. FSI-leden sturen digitaal data over ingekochte volumes, leveranciers en herkomstlanden naar een centrale database, waar ze gematched worden met certificaten van labels. Deze sustainable sourcing scan moet inkopers vooral inzicht geven in de duurzaamheid van hun handelsstromen, zodat ze meer houvast hebben voor hun gesprekken met telers.
Ten derde deelt FSI goede voorbeelden op vlak van water- en pesticidegebruik, mensenrechten en milieuvriendelijk transport.
Het doel was van bij de start heel ambitieus: in 2020 wil FSI dat 90% van de internationaal verhandelde bloemen en potplanten uit duurzame teelt komen. Executive Officer van FSI Jeroen Oudheusden: “Er komt veel meer transparantie door het gebruik van data en ICT. Daardoor kan je als kweker beter aantonen dat je duurzaam werkt. Het klinkt misschien voor de hand liggend, maar dit gaat echt het verschil maken. Meer transparantie stimuleert ook het vertrouwen in de ketens en zo kan er echt een versnelling ontstaan. Want de aandacht voor duurzaamheid gaat niet meer weg.”
Eerlijke bloemen
In 2001 waren bloemen het eerste product waarvoor Fairtrade International zijn certificatiemodel uitbreidde van kleine coöperaties naar grote plantages. Vandaag zijn er 64 flower farms Fairtradegecertificeerd, voornamelijk in Kenia, Ecuador, Ethiopië en Tanzania. Er werken een kleine 60.000 arbeid(st)ers onder Fairtradevoorwaarden. Sinds 2017 betekent dat naast vakbondsrechten, veilige en gezonde arbeidsomstandigheden en sociale voorzieningen ook een minimumloon van 1,9 dollar per dag (de armoedegrens van de Wereldbank). Voor de arbeidsters van Mount Meru in Noord-Tanzania bijvoorbeeld betekende dit dag op dag een fikse loonsverhoging van 30%. Intussen is het overleg gestart met alle betrokkenen om op termijn te evolueren naar een ‘leefbaar loon’. Zo’n leefbaar loon wordt per regio berekend en is wat een gezin nodig heeft voor voeding, woonkost, kledij, transport, onderwijs en een klein restje spaargeld voor onverwachte gebeurtenissen.
Omdat het aanbod aan eerlijke bloemen momenteel vele malen groter is dan de vraag (sommige gecertificeerde plantages kunnen bijvoorbeeld maar 10% van hun omzet verkopen aan Fairtradevoorwaarden), introduceerde Fairtrade International ook voor rozen het zogenaamde Fairtrade Sourced Ingredient model. Dit betekent dat Fairtradegecertificeerde rozen in boeketten gemengd mogen worden met conventionele bloemen. Op die manier hoopt men de omzet te doen stijgen, en tegelijk daarmee ook de voordelen voor de arbeid(st)ers. Fairtradegecertificeerde plantages moeten immers een overleg tussen werkgever en werknemers in het leven roepen dat beslist over de besteding van de Fairtradepremie (10% boven op de eindprijs van Fairtradebloemen). De arbeid(st)ers van Mount Meru bijvoorbeeld beslisten om met de premie een waterput, schoolgeld en een schoolrefter te betalen.
Ecologische impact
Zijn Keniaanse rozen vanuit duurzaamheidsoogpunt beter dan Nederlandse? Studiebureau Treeze rekende het uit in opdracht van Migros, een Zwitserse retailketen, en Fairtrade International. De conclusie is dat de uitstoot van broeikasgassen voor het luchttransport van Keniaanse rozen 4 tot 6 keer lager ligt in vergelijking met het verwarmen van Nederlandse serres. Nederlandse telers zouden dus drastisch moeten omschakelen naar hernieuwbare energie om wat energie-input betreft hun ecologische voet naast de Keniaanse te kunnen zetten.
Maar dat is niet het volledige plaatje. Twee belangrijke elementen vertekenen het beeld: water- en pesticidegebruik. Water wordt in Nederlandse bedrijven veel beter gerecycleerd en daar zou men in het waterarme Oost-Afrika ook naartoe moeten. De Keniaanse bloementeelt situeert zich vooral rond Lake Naivasha in het zuidwesten van het land. Dit enorme zoetwatermeer is behalve een vitale waterbron ook de thuis van nijlpaarden, flamingo’s en andere diersoorten. Sinds de komst van de bloementeelt steeg de bevolking van 6.000 naar 240.000, is het waterniveau van het meer gedaald en is de vervuiling sterk toegenomen, onder meer door het veelvuldig gebruik van pesticiden. Veel van die chemische middelen zijn bij ons trouwens verboden. Bloemen zijn immers geen voedingswaar en er gelden dus geen Europese normen met betrekking tot residu’s van pesticiden. Fairtradegecertificeerde plantages scoren op dit vlak beter dan conventionele farms, maar minder goed dan Nederlandse telers.
Naar aanleiding van Moederdag 2019 stelde de Nederlandse milieuorganisatie Milieu Centraal een bloemenkalender samen waarbij rekening gehouden wordt met de milieubelasting van een boeket. Aan de basis daarvan ligt studiewerk waarbij drie situaties vergeleken worden: de teelt in een Afrikaans land, de teelt in een Nederlandse serre en de teelt in Nederlandse volle grond. De conclusies lopen gelijk met de studie van Treeze: Keniaanse bloemen scoren beter wat betreft klimaatbelasting en slechter als het gaat om landgebruik, watergebruik en ecotoxiteit. Maar het spreekt voor zich dat Nederlandse seizoensbloemen uit de open teelt vele malen minder energie vragen dan serrebloemen en ingevlogen bloemen.
Slow flowers
In navolging van de slowfoodbeweging – die in Italië ontstond maar inmiddels wereldwijd weerklank vond – groeide de laatste jaren in de Verenigde Staten ook een slowflowerbeweging. De principes lopen gelijk: de verbinding herstellen tussen consumenten/klanten en hun voedsel/bloemen, kiezen voor lokale, duurzaam geteelde seizoensproducten en op die manier lokale producenten kansen geven om ethische en ecologische keuzes te maken. Aan de basis van de beweging lag het boek Slow Flowers (2013) van journaliste Debra Prinzing. Het manifesto van de beweging vind je op slowflowerssociety.com.
Ook in België maken steeds meer mensen dezelfde keuze. Ze telen biologisch, in openlucht en in volle grond. De bloemen worden vers geplukt om ze via een korte keten ze snel mogelijk bij de klant te leveren. Dat betekent vanzelfsprekend geen rozen en tulpen het hele jaar door, maar een aanbod en kleurpalet dat de jaargetijden en de weersomstandigheden volgt. Slowflowertelers en -verkopers vinden elkaar sinds kort op belgiumslowflowers.be.
“Ik startte Blommm op Moederdag”, vertelt Paulien Verhaest uit Gent. “Ik werk samen met 8 telers tussen Brugge en Brussel die nog niet lang bezig zijn en zie hen groeien, uitbreiden en rendabel worden. Ook al zijn we maar een kleine Gentse onderneming, we boeken wél resultaat en maken ergens een verschil. Het seizoen start in de lente wanneer de eerste krokussen hun kopjes oprichten en eindigt in de herfst met de pracht van de laatste dahlia. In de winter – wanneer er vrijwel geen bloemen zijn – werken we met wintergroen en gedroogde bloemen. We betalen onze bloemenboeren tot zes keer meer dan de klassieke bloemenhandelaars, wat verklaart dat onze boeketjes duurder zijn. Ook zien ze er anders uit: niet allemaal dezelfde steellengtes of volgestouwd met palmtakken. Blommmekes zijn een ode aan de imperfectie.”