Het label is zowat het aangezicht van een bioproduct in de ogen van de consument. Het is ook de link bij uitstek met de producent of de verwerker, die daarmee het bewijs leveren de aan het biolabel gekoppelde voorschriften te hebben nageleefd, over de hele lengte van de productieketen. Het is een onvermijdelijk element van vertrouwen, a fortiori wanneer producenten en consumenten duizenden kilometers van elkaar verwijderd zijn.
We kunnen 3 belangrijke soorten «labels» onderscheiden: officiële labels, collectieve private labels en individuele private labels.
Om te beginnen zijn er de officiële labels, die opgenomen zijn in en erkend door de wetgeving van een land of groep van landen. Ze worden gecontroleerd door onafhankelijke, doorgaans erkende instellingen en berusten op een vrijwillige basis. Wat Europese bioproducten betreft, gaat het om het label van de biologische landbouw. Op Belgisch niveau is er geen officieel label maar dat van onze Franse buren, AB (Agriculture Biologique), is relatief bekend bij de Belgische consument.
Vervolgens zijn er ook collectieve private labels, die vaak worden toegekend door ngo’s, organisaties ter promotie van de biolandbouw of beroepsverenigingen. Ze zijn doorgaans goed bekend bij de consument. Net als de officiële labels zijn ze vrijwillig en ze worden gecontroleerd door onafhankelijke derden. In België kennen we in deze categorie het Biogarantie Belgium©-label, dat sinds 2008 in handen is van en beheerd wordt door het platform Bioforum.
Dat verenigt niet alleen de beroepsfederaties van de producenten en verwerkers maar ook het middenveld en de consumentenorganisaties. Dit soort labels wordt gecontroleerd door onafhankelijke instellingen.
Het logo van Nature & Progrès Belgique levert het bewijs dat een producent werkt volgens het handvest van de vzw, die staat voor geïntegreerde biolandbouw met korte distributiekanalen. Hier is geen controle door onafhankelijke instellingen.
De individuele private labels tot slot zijn bedacht door een fabrikant of verdeler. De meeste van de grootdistributeurs hebben hun eigen merk, zoals «Biotime» van Colruyt, Delhaizes «Bio» of «Bio, het welzijn van de natuur» bij Carrefour. Het zijn echte merken, waarbij de certificerende organismen erop toezien dat het enkel wordt toegekend aan producten die effectief recht hebben op een biocertificaat.
In de biolandbouw bestaan internationaal twee belangrijke normen.
De ene is openbaar en gaat uit van de Commissie van de Codex Alimentarius. Hij is in 1963 ingevoerd door de FAO en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). In deze commissie zetelen delegaties van de meeste landen in de wereld. Ze vaardigt voedselnormen uit die tot doel hebben om de gezondheid van de consumenten te beschermen en eerlijke praktijken in de voedingssector te bevorderen.
De andere internationale norm is een privé-initiatief. Het gaat om de Basisregels van het IFOAM. De internationale groep die zich bezighoudt met de gelijkwaardigheid van normen vond het nuttig om beide normen naast elkaar te laten bestaan, aangezien ze, ondanks hun sterk verwante basis, toch nogal uiteenlopende toepassingsgebieden en regels kennen. Tegelijk werd wel opgeroepen tot een nauwere samenwerking tussen de beide normen.
Het staat de landen, beroepsorganisaties en ngo’s voorts vrij om eigen normen uit te werken. Vandaar het nut van een instrument waarmee de gelijkwaardigheid ervan beoordeeld kan worden.
Bij de meeste import van bioproducten gebeurt de controle geval per geval. De invoerder dient een dossier in bij het erkende controleorganisme van de lidstaat waarnaar hij wil uitvoeren. Dat dossier wordt daar bestudeerd en, vergezeld van een evaluatie, doorgestuurd naar de overheidsdienst die bevoegd is voor het afleveren van de invoervergunning. In België is dat een bevoegdheid van de gewesten. Dit is de eerste procedure, ook wel het «derogatieve systeem» genoemd.
Op 1 januari 2009 is een Europese regelgeving van kracht geworden. Die legt in hoofdzaak twee procedures vast voor de invoer van bioproducten van buiten de Unie. Beide procedures berusten op het principe van de gelijkwaardigheid van buiten-Europese labels en controlesystemen met het Europese label. Dat principe biedt ruimte voor een zekere soepelheid, waardoor rekening kan gehouden worden met de specificiteit van bepaalde regio’s.
Voor een lijst van landen erkent de Commissie bij voorbaat de gelijkwaardigheid van hun systemen op het vlak van certificatie en controle in de biologische sector. Dat is de tweede procedure, ook wel «landenlijst» genoemd. De invoerders van bioproducten uit die landen moeten bij de Europese overheden of instanties in de lidstaten geen bijkomende stappen zetten om een invoervergunning te verkrijgen. Niettemin zijn ze onderworpen aan een specifieke controle op hun producten, zodra die zich op Europees grondgebied bevinden.
Voor producten uit andere landen wordt een derde procedure gevolgd, de procedure van de «lijst van controleorganismen»: de Europese Commissie stelt een lijst op van door haar erkende controle- en certificatieorganismen. Die kunnen zich allemaal kandidaat stellen voor die erkenning, ongeacht het geografische gebied waar ze actief zijn. Om toegang te krijgen tot de Europese markt, moeten bioproducten uit landen die niet zijn opgenomen in de «landenlijst» hun certificatie voorleggen aan een van de erkende organismen. Dat systeem zal geleidelijk de plaats innemen van de beoordeling geval per geval van elk importdossier (het «derogatieve systeem»).